Artikel in: ‘In Beweging’ (2003)

In het adventnummer 2003 van ‘In Beweging’ (het kwartaalblad van de Christengemeenschap) is een artikel geplaatst over onze kampen. Hoewel het stuk bijna twee decennia geleden geschreven is en enkele feiten inmiddels zijn achterhaald, geeft het nog steeds een goed beeld van de sfeer binnen onze kampen.

Het andere gezicht van de Christengemeenschap

door Judith van der Bend en Otilia Broekers

In het stro‘We schreden plechtig door de nachtelijke stilte van de zandverstuivingen van Hulshorst en zongen ‘Seegnen wilt ons binnengaan…’. We hadden het plan opgevat die nacht buiten te gaan slapen en in een opwelling besloten we het kerstspel te spelen. Misschien dat de witglanzende zandverstuivingen en de prachtige heldere sterrenhemel ons daartoe inspireerden. De engel liep voorop met een dennentak in de hand en Maria had een slaapzak omgeslagen. Als de een het niet meer wist ging de ander verder. Het is de enige keer dat ik Maria door een jongen heb zien spelen.’ Een dierbare herinnering aan een jeugdkamp in Hulshorst. En als je erover begint komen vele herinneringen los bij de oudere garde die ooit Christengemeenschapkampen hebben meegemaakt. Mevrouw Timmer, 87 jaar, in Huize Valckenbosch zegt zelfs spontaan: ’Ik leef er nog steeds mee…’ Maar ook een kind verzuchtte na afloop van een kamp: ’Ik wou dat het altijd kamp was.’ Wat is dat speciale ‘kampgevoel’, zodat ieder jaar vele jonge mensen zich vrijwillig inzetten om de kampen van de grond te krijgen voor kinderen en jeugd die telkens weer in groten getale toestromen? Wij gingen op zoek naar de ‘kampgeest’, die inspireert tot dat ‘kampgevoel’.

Hoe was het vroeger?
Sinds 1928 organiseert de Christengemeenschap praktisch zonder onderbreking jeugdkampen; ook gedurende de crisisjarenen en de oorlog. De heer Gerretsen, één van de pioniers van de Christengemeenschap, heeft hierin het voortouw genomen. Mevrouw Timmer vertelt:

Meneer Gerretsen‘Ik was zestien jaar toen ik voor het eerst naar het kamp ging. Het was mijn enige vakantie en ik had daarna altijd heimwee naar het kamp. Zo’n week kostte ƒ 12,50, maar die het niet konden betalen gingen ook mee. We namen onze fiets mee in de trein. Zulke mooie slaapzakken zoals de kinderen nu hebben, hadden we niet. Een dubbelgevouwen vastgenaaide deken, dat was het. Soms wel koud ’s nachts. We sliepen op een grondzeil met een laag los stro en daar raakte natuurlijk van alles in kwijt. Aan het eind van de week als al dat stro terug moest naar de boer, werd het ‘uitgekamd’ met natuurlijk strogevechten en zulk soort dingen. We wasten ons bij de boer in teilen met water. Het water voor het kamp werd in melkbussen aangevoerd. We kookten zelf op primussen. Meneer Gerretsen organiseerde de inkopen; hij deed eigenlijk alles en kón ook alles. Onze wc was een gat in de grond en daaromheen was een doek gespannen op stokken. We sliepen in witte, nou ja witte!, legertenten en er was één grote donkergroene officierstent die we dus de ‘Officier’ noemden. Daar kwamen we ‘s avonds bij elkaar of als het regende en dan hadden we geweldige gesprekken. We zaten gewoon op de grond. Soms verzamelden we in de koeienstal bij erg slecht weer. Daar werd ook de dienst gehouden, dacht ik – of was het in de Officier? Ik weet het niet precies meer. Maar ik herinner me wel dat de dienst eerst buiten werd gehouden onder een zeildoek dat tussen de bomen was gespannen. Maar dat beviel toch niet erg. Het verwaaide te veel, zei meneer Gerretsen. Ja, we begonnen iedere ochtend met de dienst, daarna brood eten en gezamenlijk zingen.’ Ze zwijgt en begint dan zacht te neuriën, zoekend naar een melodie. Vanuit verre herinneringen komt het naar boven borrelen. Een feest van herkenning: we zingen samen ‘Die dunkle Nacht…’ En de ‘kampgeest’ doet even mee. We lachen en dan vervolgt ze:
‘We aten ’s middags warm en daarna was er altijd een rustpauze. We fietsten veel en gingen zwemmen. En we maakten veel gekheid tussendoor. In totaal waren we met ongeveer dertig mensen. De kampen werden eerst in de buurt van Voorthuizen gehouden, tussen de dennen op de heide, later in Hellendoorn bij Nijverdal. Ook een jaar in Vaassen (1932) met meneer Ogilvie. Tja en toen kwam de oorlog en trouwde ik. Nee, geen ‘kamphuwelijk’. Maar die zijn er wel geweest. Voor mij was dat het einde van de kamptijd; ik werd echt te oud. Dat vond ik wel jammer. Kamptijd was altijd een heerlijke tijd!’

Hoe ging het verder?
Tijdens de oorlog vonden de kampen plaats op diverse plekken, maar niet in tenten, want dat was verboden: een oud landhuis, het leegstaande deel of de stal van boerderijen, zelfs eens in een kippenhok. Na de oorlog werden de kampen vlak bij het Hulshorster Zand op het terrein van de familie Jurriaanse gehouden met de geestelijke Jacobus Knijpenga als organisator en inspirator. Het waren tot dan toe uitsluitend jeugdkampen geweest, dat wil zeggen voor veertien jaar en ouder. In 1960, zo lezen we in Vijftig jaar religieuze vernieuwing (uitg. Gemeente-brief, oktober 1976), wordt er begonnen met kampen voor kinderen van tien tot en met dertien jaar. Deze breiden zich al snel uit en er wordt gezocht naar een meer permanente basis, waar vaste voorzieningen aangelegd kunnen worden. Zo komt er een terrein in Drente in het vizier, in de buurt van Ruinen. De ‘oude’ meneer en mevrouw Knijpenga, de ouders van onze bewindsdrager, hebben hiervoor de naam ‘Berka’ bedacht vanwege de vele berkenbomen. Sinds 1963 spelen de Nederlandse kinder- en jeugdkampen zich daar af. Waarom juist daar? Het toeval heeft hier een handje meegeholpen: begin jaren zestig verbleef Jacobus Knijpenga ongeveer een half jaar wegens gezondheidsredenen daar in de buurt. Boer Arend Steenbergen, een begrip voor alle Berka gangers, voorziet de kampen van melk, eieren en van door zijn vrouw Ina gemaakte yoghurt. Hij herinnert zich: ‘Hij kwam vaak op bezoek bij mijn vader en dan zaten ze in het ‘bakhuus’ aan tafel met de tabakspot tussen hen in uren lang te zwijgen, zeg ik maar, want veel werd er niet gezegd; het was meer een gesprek zonder woorden. Toen mijn vader stierf hield meneer Knijpenga een toespraak waarnaar iedereen ademloos luisterde. Ze vroegen zich af wie deze man was en zeiden dat hij mijn vader beter kende dan wie dan ook. De dominee hield toen maar zijn mond.’ In die tijd wilde boer Schepers zijn boerderij ‘Het Haantje’ en het land eromheen verkopen. Meneer Roeters van Lennep, de burgemeester van Ruinen, maakte meneer Knijpenga daar attent op. Er werd actie ondernomen en geld ingezameld. Meneer Schukking, penningmeester van de gemeente Amsterdam, kocht boerderij en land. Het achterste gedeelte van het terrein werd gekocht en het voorste deel gepacht. Het heeft een unieke ligging in een beschermd natuurgebied ten zuiden van de Dwingeloose heide en de rivier de Aa stroomt er vlak langs. Boer Steenbergen heeft meegeholpen aan de bouw van de verschillende faciliteiten en één van de gebouwtjes op het achterterrein is naar hem vernoemd: ‘De Arend’.

In de afgelopen veertig jaar heeft dit terrein een eigen karakter en sfeer gekregen. De voorzieningen, zoals douches en wc’s, zijn steeds beter geworden, maar luxe vindt u er niet en er wordt nog steeds in tenten gekampeerd. En de grote officierstent staat er nog steeds, maar nu als staftent en heet inderdaad ‘De Officier’. Weliswaar zijn er heel wat voorgangers versleten, maar de naam is dezelfde gebleven. In de loop van ruim veertig jaar kinderkampen zijn er uit de ervaringen talrijke kamptradities ontstaan: ‘Zo doen we dat.’ Maar er blijft ruimte voor improvisatie op allerlei gebieden want dat is een essentieel onderdeel van het kampleven. Toch hebben de kampen in België, die vanaf 1987 in de Ardennen gehouden worden, hier mee vergeleken een veel stoerder en avontuurlijker karakter. Er is geen eigen terrein en er zijn dus geen vaste voorzieningen. In de primitieve omstandigheden wordt duidelijk meer appèl gedaan op eigen inventiviteit van de staf en van de deelnemers. Er bestaat een vriendschappelijke rivaliteit tussen de België kampgangers en die van Berka: een kwestie van voorkeur.
afbeelding8In de jaren negentig waren er lange wachtlijsten voor de kinder- en jeugdkampen. Toen kwam men op het idee een zeilweek te organiseren op de Friese meren. In 1996 ging dit van start en de onderneming was zo geslaagd dat het nu een vast onderdeel is geworden van de kamporganisatie. Sinds 2002 is er ook een zeiltrekkamp voor 14 en 15 jarigen, een prima overgang naar het jeugdkamp, want de ‘sprong’ van de besloten sfeer van het kinderkamp naar het veel vrijere jeugdkamp wordt vaak als erg groot ervaren.
Ben je wat ouder en tussen de 16 en 24 jaar, dan kun je je vleugels uitslaan en deelnemen aan het IYC (International Youth Camp). Dit is ontstaan uit de kinder- en jeugdkampen in Nederland. Sinds 1989 vindt het steeds op een andere bijzondere locatie ‘ergens in Europa’ plaats. Je kunt hier beginnen met je internationale netwerk op te bouwen en je ‘wereldburger’ te voelen. Uit heel Europa komen hier jonge mensen bij elkaar. De voertaal is Engels.
Zoek je een bijzondere uitdaging gepaard met de nodige lichamelijke inspanning: deze zomer is er voor het eerst ‘het Zweden Wandelkamp’ geweest voor de leeftijd van 16 tot 22 jaar: een trektocht door Zuidwest Zweden.
Maar dit is nog niet alles. Een speciale plaats neemt het vakantie‘vier’kamp in dat sinds 1995 op initiatief van de Eindhovense gemeente in de Ardennen, dichtbij Theux gehouden wordt. Dit is een kamp voor volwassenen, alleengaand of in gezinsverband, en voor kinderen tot en met veertien jaar in gezelschap van hun ouder(s) of verzorger(s).
Dit is een hele waslijst. Dat kunt u ook zien wanneer u de jaarlijkse kampfolder leest. Het hele ‘kampschip’ vaart onder de vlag van de Christengemeenschap. Toen onze zeilers deze zomer werd gevraagd ‘Wat zijn jullie voor een kamp?’ luidde het antwoord: ‘Een bidkamp!’ Tijdens onze rondgang langs de verschillende gemeenten voor de gemeenteportretten hebben we ons afgevraagd waarom het jeugdwerk vaak zo karig bedeeld was. Hier ligt het antwoord: het jeugdwerk, dat zijn de kampen.

De kamporganisatie: een bedrijf
De hele organisatie van de kampen is in handen van jonge mensen op basis van vrijwillige inzet. En die is niet niks. Het lijkt erop dat wanneer de ‘kampgeest’ je te pakken heeft, er geen ophouden bij is. Velen die we gesproken hebben ‘draaien al jaren mee’ en hebben vaak zelf vroeger deelgenomen aan de kinderkampen. Het enthousiasme blijft. Er komt heel wat bij kijken voordat de haringen de grond in gaan. Het logistieke bouwwerk moet kloppen, de verantwoordelijkheden zijn groot. En doe je mee dan is het niet zomaar een baantje dat je tussen je studie door doet: je moet ervoor gaan! Natuurlijk, er is veel ervaring opgedaan in de loop der jaren en de nieuwkomers in de organisatie zullen daar ongetwijfeld profijt van trekken. ‘Maar denk niet dat het altijd van het leien dakje gaat’, krijgen we te horen, ‘je sociale vaardigheden worden soms danig op de proef gesteld. Maar je krijgt er een hoop voor terug. Tja wat? Nu ja, dat geeft dat ‘kampgevoel’, hè!’ Wat dat precies is wordt ons langzaam maar zeker duidelijk.
Wie zitten in de organisatie? Natuurlijk geestelijken, want de kampen behoren tot hun werkgebied, en daarnaast jonge mensen van verschillende pluimage, die naast hun drukke alledaagse bezigheden iets voor de kamporganisatie willen betekenen. Het is geen vereiste om lid van de Christengemeenschap te zijn of zelfs maar zogenaamd ‘belangstellende’. Vaak hebben ze die pas leren kennen dóór de kampen. Er is over het algemeen wel een ‘affiniteit’ tot de Christengemeenschap of ruimer gezegd tot het religieuze. ‘Ja, anders zouden we hier niet zijn!’, klinkt het logisch. Want het religieuze is een belangrijk uitgangspunt in de kampen. De kamporganisatie heeft een professionele opzet met eigen verantwoordelijkheid, gedetailleerd beschreven in een reglement. Binnen de Christengemeenschap fungeert zij als een zelfstandige instelling en is financieel onafhankelijk; zij is gemandateerd door het Landelijk Bestuur. Zij bestaat uit de Beleidsgroep Kampen (BK), verschillende taak- en projectgroepen en de kampgeestelijken. In totaal zijn er ongeveer vijftig vaste leden, die samen de Algemene Vergadering (AV) vormen. In de BK zitten tenminste vier leden, zo mogelijk zeven, en een geestelijke als vertegenwoordiger van de synode. De BK is het contact naar buiten en draagt de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Zij zorgt voor de planning en delegeert veel van het praktische werk aan de verschillende taak- en projectgroepen. Het voert te ver om al deze groepen uitvoerig te beschrijven, maar om een indruk te geven van al het werk dat verzet moet worden voordat een kamp kan plaatsvinden: elk kamp heeft een aantal stafleden nodig; een kinderkamp zelfs achttien. Veel, zult u denken. Ga maar na: acht tentleiders, keukenpa en -ma, bijgestaan door keukenprins- en prinses, twee TD’ers (technische dienst), twee reserves, de ‘zuster’ en de musicus. Met de geestelijke erbij negentien. Eén van de taken van de Kadergroep (KG) is te zorgen dat er stafleden komen en hen te begeleiden. Twee Technische Groepen (TG), voor Nederland en België, houden zich onder meer bezig met onderhoud van de tenten, ander kampeermateriaal en van het terrein; een klussenteam dus. De Voedselgroep (VG) organiseert alles wat te maken heeft met wat er gegeten gaat worden, inclusief een kook-masterclass voor de mensen die een keukencarrière ambiëren. Dan een Jeugdkampgroep (JKG) die zich speciaal bezig houdt met het werven en begeleiden van stafleden voor de jeugdkampen en tot slot nog de Aanmelding Administratie (AA) of wel het secretariaat. Dit jaar waren er twaalf kampen met ongeveer zevenhonderd deelnemers: kinderen, jeugd en volwassenen. U begrijpt, de kamporganisatie is een heel bedrijf. Niet alleen is er een intensieve voorbereiding nodig voor het hele kampgebeuren, maar ook een ‘nabereiding’: alles moet nagekeken en opgeborgen worden; en er moet natuurlijk uitgebreid geëvalueerd worden. En dan begint de voorbereiding weer opnieuw…

afbeelding2Wat is de plaats van de geestelijken in dit geheel? Ze maken deel uit van de BK, de KG’en van alle kampen. Zij behoeden het religieuze element, een elementair uitgangspunt bij alles wat er gebeurt. Dit drukt zich uit in de vier zogenaamde eerbiedsgebieden: eerbied voor de natuur, eerbied voor de medemens, eerbied voor het Goddelijke en eerbied voor jezelf. Voor het eerst zijn deze vormen van eerbied beschreven door Goethe in zijn boek, Wilhelm meisters Wanderjahre. Op zondag worden de kinderdienst en de mensenwijdingsdienst gehouden. ’s Avonds vindt een cultische dagsluiting plaats. De dag begint en eindigt met een spreuk. Ook de maaltijden worden begeleid door een spreuk. De geestelijke vertelt het verhaal in de kinderkampen en geeft inhoudelijke bijdragen in de andere kampen. Het waarom en het hele streven van de kampen wordt in het reglement kernachtig samengevat: De kamporganisatie organiseert deze kampen met als doel voorwaarden te scheppen op fysiek en geestelijk niveau om morele en religieuze ontwikkeling mogelijk te maken in een bewustzijn van gemeenschap.

Kampgeest
Als je de doelstelling van de kampen nog eens overleest, dan kom je eigenlijk te spreken over de kampgeest: daar schep je met elkaar vorm en inhoud voor. Maar geen starre vorm en niet een te zware inhoud, want vangen laat hij zich niet. Sterker nog, vaak kun je er niet eens over praten. De kampgeest werkt namelijk door alles en nog wat heen. Alleen al in het kampterrein: ‘…boven op een van de hoogste heuvels, met wijds uitzicht naar alle zijden en weergaloze zonsop- en ondergangen’ (Theux, jeugd- en vakantie’vier’kamp), ‘in het volgroene heuvelachtige, schone Zweedse land’, ‘Heel Friesland met al zijn prachtige meren en sloten, de eilandjes en de weilanden erlangs’, ‘een hééél groot weiland op een helling’(Jeugdkamp Rogery), ergens in Toscane of Tsjechië, en niet te vergeten Berka op een steenworp afstand van het riviertje de Aa. Het dagelijkse leven verloopt nergens vanzelf: er moet gekookt worden voor een flinke groep en niet altijd in makkelijke omstandigheden, bijvoorbeeld ergens in de vrije natuur na een ‘Zweedse’ wandeldag of na een dag zeilen op twee openlucht-pitten, wat met veel wind een lastige klus is! De leefomstandigheden zijn zoals gezegd primitief en prikkelen dan ook het technisch vernuft: ‘Voor het douchen werd een ingenieuze fiets geconstrueerd, waarmee water uit de container – via een warmtewisselaar in een houtvuur – naar de sproeikop kon worden gepompt. Als je een fietser en een stoker had kon je warm douchen.’ (Theux) Het kampprogramma doet ook een beroep op inzet en uithoudingsvermogen: ‘Een echte traditie van het kamp is de driedaagse. Dan ga je een hele dag lopen met bagage naar een weiland waar we dan twee dagen ons kampement opzetten. De tweede dag ga je iets leuks doen en de derde dag loopt iedereen weer terug naar Rogery. Dat is ècht kikken, hoor. Vermoeiend, maar toch echt een uitdaging!´ (Jeugdkamp)

Dagje Berka
afbeelding7Uw verslaggevers vonden het inmiddels hoog tijd worden om zelf een kamp te bezoeken. Voor de een was het eigen kamp te lang geleden, de ander kon alleen putten uit de enthousiaste verhalen van haar kinderen. Op naar Berka. Maar dat ging zomaar niet. De kampsfeer wordt zorgvuldig bewaakt en vreemde snuiters worden geweerd. Maar… als we ons in het programma voegden, mocht het wel. Aangekomen in het kamp kregen we koffie bij de keuken. De ´Opa´stond te pruttelen met het water en iets verderop hield de `Oma´, een kast in een aarden heuveltje, de zuivel koel. Om niet op te vallen werden we, geheel in de stijl van het kampthema, ´De Gouden Dolk´ van Thea Beckman, uitgedost in haremgewaden als vrouwen van de sultan. We dienden ons ook als zodanig te gedragen: zwijgend en bescheiden met neergeslagen ogen, maar onderwijl ijverig rondspiedend om ons verhaal bij elkaar te krijgen. Het volksdansen op het sportveld was bijna afgelopen. Het´Berkest´ speelde de laatste maten en even later was de hele groep weer terug in het kamp en werden wij nieuwsgierig bekeken en ondervraagd. Wij gaven geen krimp. Stafleden schoten te hulp door de kinderen uit te leggen dat Oosterse gastvrijheid betekent dat je onverwachte gasten met rust laat, een maaltijd aanbiedt (we hebben naderhand heerlijk gegeten en we zaten op de mooiste bank) en daarna wacht tot zij zelf over het doel van hun bezoek beginnen…
afbeelding6De ´tententijd´ begon en iedere tent ging met de tentleider aan de slag. Wij waren benieuwd naar een zelfgebouwde hut in het bos en zo volgden we een groepje jongens door het piephekje langs de Aa, tot een van hen ons – geheel in stijl! – kwam vertellen dat het hier te gevaarlijk werd voor vrouwen…  Terug maar weer. Een ander groepje werd voorgelezen aan de waterkant. ‘Komt u naar ons verhaal luisteren?’ Maar er was nog meer te zien. Verderop werd een vlot van watertanks in elkaar gezet; elders werden armbandjes geknoopt. Na verloop van tijd de bel: er werd een tent gedoopt, compleet met peten. In een komische act wordt de naam van de tent onthuld en dan komt de kampgeestelijke dopen, ditmaal met een afwaskwast.
De presentatie van de maaltijd is een toneelstuk op zich: nadat de ‘keukenpa’ iedereen op de kast heeft gekregen met een ingewikkeld verhaal dat er bulgur en spruitjes op het menu staan, komen de frietjes tevoorschijn, vergezeld van kroketten en kaassoufflés. Gejuich alom. Daarna is het tijd voor de rust. Een weldadige stilte daalt neer over het kamp. Op de ‘brink’ zit de middagwacht, comfortabel in een kruiwagen. ‘Het kampgevoel,’ mijmert hij, ‘dat is eigenlijk niet uit te leggen aan mensen thuis. Dat kan ook niet. Want het is hier.’

Kampthema
Hebben de kinderkampen en het vakantievierkamp meestal een thema uit de jeugd- en wereldliteratuur dat garant staat voor een veelzijdige en fantasierijke kampinhoud, in de jeugdkampen is het thema abstracter: ‘Humor’ (Rogery), ‘A matter of trust’ (IYC), ‘Sterren’ (Zeiltrekkamp). In Theux was het thema dit jaar ‘De deur’. We laten een kampeling aan het woord: ‘…de deur, niet in materiële zin, maar als beeld. Wanneer staat jouw deur open? Wanneer sluit je ‘m? Is er maar één deur? Waar heeft dat mee te maken? Deze vragen begeleidden ons door de loop van het kamp heen. (…) Discussies, gesprekken op speciale thema-avonden, een aantal stafleden hebben er een verhaal over verteld; we zijn er erg mee bezig geweest.’
Het kampgevoel leeft overigens ook in de humor: ‘De ezel in een wat hoger gelegen weitje begon altijd mee te balken als de volwassenen een canon inzetten.’ (Vakantievierkamp). Humor kan de kampzang opluisteren, maar ook het kampthema verder uitdiepen: ‘Dan was er nog een hele gave kampgrap: vanaf het begin kwam er steeds een zwerver langs die om eten vroeg. Dat kreeg hij ook maar daardoor kwam hij steeds opnieuw langs… ook kwamen we hem steeds tegen. Bij een wandeling of uitstapje… Wat zocht die vent nou hier? De staf kon zich na een tijdje niet meer inhouden: de zwerver was gewoon Henk, een vriend van één van de stafleden. Hij had zich laten inhuren om de kampelingen een kamp lang gek te maken. Dat had ook alles met het thema te maken: er was niemand uit het kamp naar hem toe gegaan, terwijl hij toch altijd alleen was. En we weten niet of hij zijn deur open of dicht had, want verder dan zijn schoffie-uiterlijk keek niemand!’ (Jeugdkamp Theux)

Natuurlijk is niet alles rozegeur en maneschijn tijdens een kamp. Er valt heus weleens iets voor en niet alles gaat altijd zoals je het zou willen. Het werkt goed als je samen de sociale orde onderhoudt: niet zomaar op je eten aanvallen, maar wachten op de eerste hap. Iedere kampeling kent de melodielijn van ‘Hââââââââââp!’ Bord onder je bank zetten. Je eigen bord en bestek afwassen. Geen schoenen in de tent. Scheldwoorden worden creatief verbannen. Zo werd op één van de jeugdkampen het bekende k*t vervangen door ‘Kwalitatief Uitermate Teleurstellend’, wat het schelden snel deed verminderen. In een kinderkamp werd verteld dat er ‘verboden woorden’ waren. ‘Welke zijn dat dan?’ vroeg een slim jongetje. Staflid: ‘Dat zeg ik niet, want ze zijn verboden. Maar je weet ze toch zelf wel?’
Na een aantal dagen deel je het kampgevoel, zonder het precies te benoemen: ‘Nooit eerder gezeild en aan de helmstok gezeten terwijl er een briesje opsteekt. Een windvlaag raakt het zeil: “Mooi hè? Zo’n vlaag… en dan vòel je ’t gewoon…” Als bootleider kun je niet veel meer zeggen dan “Ja”, want dat gevoel is nu precies wat je de kinderen wil laten voelen en kennen’.
Saamhorigheid? Ja, daarin zit het ook. ‘Een club echte doeners… Inventief en beweeglijk. Binnen de kortste keren is er saamhorigheid, vooral als weer en wind heftiger worden. De spanning brengt iedereen dicht bij elkaar. Maar ook de watergevechten verbroederen… echt waar!’ aldus de zeilgeestelijke.
Aan het eind van het kamp ontstaat vaak het gevoel van één grote familie. Tranen bij het afscheid. Jarenlange vriendschappen. Kamphuwelijken komen regelmatig voor. Ook enkele kampgeestelijken hebben destijds hun vrouw in een kamp ontmoet: ‘Ik was tentleider en ik werd ziek. De ‘zuster’ die mij verpleegde vond ik wel heel erg leuk…’

In Beweging - 4De kampgeest laat zich niet door buitenstaanders vangen. Je vangt er iets van op en daar moet je het mee doen. Je moet zelf deel uitmaken van een kamp. Dan wordt het kamp een deel van jou. En als het je eenmaal te pakken heeft… Zei Maarten Udo de Haes niet bij het aanvaarden van zijn bewindsdragersschap, waarbij hij een aantal andere taken moest neerleggen: ‘Het opgeven van de kampen, dat vond ik het moeilijkste.’ En wat te denken van een kampeling die een jaarlijks, altijd gezellig, familieweekend laat schieten… want er is kampreünie! Tenslotte een grootvader die zijn kleinkinderen na het kamp komt ophalen ‘Ik heb ook jarenlang kinderkampen gedaan,’ zegt hij. ‘Maar ik ben nu oud. Ik hoef niet meer.’ Waarop de kampgeestelijke eenvoudig antwoordt: ‘Ik mag nog.’